Proefjes rond de ademhaling om zelf eens te doen.
PROEF 1
Zit rustig neer en tel hoeveel keer je inademt in 1 minuut.
Controleer dan het aantal keer dat je hart slaat in 1 minuut.
Iemand houdt de tijd in het oog.
Ga naast je stoel staan en spring 10 keer zo hoog mogelijk. Je tikt hierbij
de grond.
Controleer opnieuw je hartslag en laat iemand jouw ademhaling controleren.
Wat stel je vast?
In rust adem
je minder vaak in en je hartslag en ademhaling versnellen bij een inspanning.
PROEF 2
Neem een meetlint. Adem uit en meet de omtrek van je borstkas.
Noteer het resultaat.
Adem nu diep in en meet de omtrek van je borstkas op dezelfde plaats.
Noteer het resultaat.
Wat stel je vast?
Wanneer je uitademt
heb je minder lucht in je longen en is je borstkas smaller. Wanneer je inademt heb
je lucht in je longen, je borstkas is breder.
PROEF 3
Adem uit voor een spiegel. Wat zie je op de spiegel?
Wat stel je vast?
Wanneer we
uitademen, ademen we ook vocht uit.
PROEF 4
Een mens heeft zuurstof nodig om te overleven.
Steek 2 kaarsen aan. Plaats daarna over 1 kaars een glas.
Wat stel je vast?
De kaars
zonder zuurstof gaat uit.
PROEF 5
Zoek op je lichaam nog plaatsen waar je je hartslag kan meten. Welke
plekken heb je gevonden?
De hals en
pols.
PROEF 6
Houd allebei je hoofd 20 seconden tussen je benen. Bekijk daarna elkaars
hoofd.
Wat stel je vast?
Je hoofd wordt
rood. Het bloed stroomt naar het hoofd.
Filmpjes uit de les: